Schakers zijn rare wezens. Als u dat niet wist, kijkt u dan maar eens rustig om u heen door de toernooizaal. Ziet u die jongen in dat trainingjackje heen en weer wiegen met z’n hoofd? Neus bijna op het bord en dan weer naar achteren, alsof het een Tibetaanse monnik is? En daar, verderop, kijk maar eens goed. Ziet u die man met die grijze snor die na elke zet telkens al zijn stukken recht zet?

Iedereen die in competitieverband schaakt weet dat allerhande zenuwtrekjes, rare gewoontes en bijgeloof achter het bord aan de orde van de dag zijn. Vreemd is dit natuurlijk niet: er staat tenslotte prestige en ratingpunten op het spel en de adrenaline giert door je lijf. Tegelijkertijd word je geacht stil achter je bord te zitten alsof er niets aan de hand is.

undefined

Boris Gelfand friemelt onder de tafel met geslagen pionnen, om zo de overtollige spanning te kanaliseren. Magnus Carlsen doet dit boven tafel. En sindsdien doen we het allemaal. Want schaken als Carsen lukt dan weliswaar niet, we kunnen in elk geval net als hij met een moeilijk gezicht naar het bord kijken terwijl we aan stukken friemelen.

Het trillende pootje is zo’n ander veelvoorkomende tik. Kijkt u maar eens goed, achter vrijwel elk bord zit wel een speler die heen en weer gaat met een van beide benen, alsof het een soort mantra betreft. Vrij onschuldig, natuurlijk.

Het schemergebied van onsportief gedrag begint wat mij betreft bij het lang en doordringend aankijken van de tegenstander, schaterlachen en achter je tegenstander gaan staan. Legaal volgens de reglementen, maar op z’n minst storend.

Wij schakers zijn van nature vergevingsgezinde mensen, maar ook wij hebben onze grenzen. Mijn persoonlijke grens ligt bij eten achter het bord. Als ik graag uit eten wil aan een tafeltje voor twee, dan doe ik dat bij voorkeur met mijn vriendin in een Italiaans restaurant en liever niet met een vreemde tijdens een schaakpartij. 

Een paar jaar geleden, tijdens een partij in de Nederlandse competitie, had mijn tegenstander een ananas meegenomen. Een stukje ananas? Nee hoor, de beste man had een hele ananas bij zich, die hij met een soort Zwitsers kapmes achter het bord schilde en daarna in z’n geheel verorberde. Het sap dat op veld c8 terecht kwam, veegde hij achteloos met z’n mouw op, alsof hij niet in het Denksportcentrum zat, maar ergens op een tropisch eiland.

Tijdens een toernooi in België een paar jaar geleden speelde ik tegen een Rus. Na zeven zetten in een rustige Slav rommelde hij wat in z’n tas om daaruit tot mijn stomme verbazing een halve, gegrilde kip tevoorschijn te toveren, die hij doodleuk met huid en haar achter het bord oppeuzelde. Hij verzamelde de botjes, gooide die in een prullenbak en ging weer achter het bord zitten met een smoel alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Het verbaasde me dat hij niet bij de arbiter een kopje koffie en een nagerecht bestelde.

Intimidatie, bijgeloof of stevige trek, wat het ook was, mijn verbazing was in beide gevallen te groot om er iets van te zeggen. In mijn schaakcarrière heb ik de volledige schijf van vijf voorbij zien komen, van pastagerechten tot sushi en van diverse soepen tot bonensalades. In Nederland lijkt elke schaker naast het Siciliaans het broodje pindakaas in z’n repertoire te hebben. Waar je ook schaakt, elke keer komt de onvermijdelijke bruine boterham met pindakaas - meestal uit een klef, doorzichtig boterhammenzakje - de hoek om kijken. In plaats van even een rondje te lopen of beter nog: voor óf na de partij te eten, vinden deze onverlaten het nodig om dat tijdens de partij te doen. Begrijp me niet verkeerd, ik houd van pindakaas. Ik houd er alleen niet van als een vreemde een halve meter van me vandaan een schaap imiteert terwijl ik die ene remisevariant in het Olifantengambiet probeer te reproduceren.

Gedronken zal er te allen tijde worden, en een stukje chocola op z’n tijd om de energie op pijl te houden, moet natuurlijk kunnen. De grens ligt bij zuidvruchten, die – als het aan mij ligt – op z’n minst op vijf meter afstand van het bord genuttigd moeten worden. Bij deze doe ik oproep aan de FIDE om zich niet alleen bezig te houden met hoofddoekjes en korte broeken. En als de FIDE mijn oproep tot strengere eetregels negeert zal ik gepast reageren als mijn tegenstander de volgende keer op een halve meter afstand weer eens iets weg zit te knagen. Dan bel ik de eerste de beste Chinees, laat een rijsttafel aanrukken, stal de gerechten uit op onze tafel en ga uitgebreid zitten dineren.

‘Oh, jij vindt het raar dat ik hier een rijsttafel eet? Jij luncht misschien doorgaans met een broodje pindakaas, ik eet ’s middags altijd Chinees. Wil je misschien heel even je paard van a5 weghalen? Dan kan ik daar m’n loempia’s neerzetten. En kan je de sambal even aangeven? Eet smakelijk en een fijne partij!’


Benno de Jongh is journalist en schaker, hoewel hij nooit een rating van 2000 heeft bereikt en waarschijnlijk ook nooit zal bereiken. Hij geldt als kenner van het Olifantengambiet en is bezig met een boek over deze onderschatte opening, (werktitel: The Elephant Gambit, A Rare Black Beast with a Proboscis on the Board). Wellicht ten overvloede, maar toch goed om te melden: de meningen van De Jongh zijn in geen geval een reflectie van de mening of het beleid van de toernooiorganisatie. De columns verschijnen op speeldagen rond 3 uur ’s middags op de website.