Voordat je collega-schaker vraagt of je iets wil drinken en informeert naar je zieke moeder, vraagt hij: ‘Wat is je nieuwe rating?’. De schaker die negen puntjes gezakt is op de nieuwe ratinglijst, overweegt z’n huis te verkopen en voorgoed te vertrekken naar het buitenland. Veertien puntjes gestegen? De kratten champagne worden aangesleept en meneer durft zich weer te vertonen op de club.  

De ratingterreur viert hoogtij in de schaaksport. Een teamgenoot van me verloor laatst een zeeslang en feliciteerde netjes z’n tegenstander. Het eerste dat die vroeg was: ‘Wat is je rating?’ Mijn teamgenoot maakte z’n Elo-rating bekend, en de reactie van de andere kant van het bord was veelzeggend: ‘Oh, dan win ik maar vier ratingpunten.’

undefined

Oudere spelers stoppen opeens met schaken als hun rating onder de 2500 dreigt te zakken, om in elk geval nog een beetje serieus genomen te worden in de schaakwereld. Schakers nemen remise aan in een betere stelling om 0,4 ratingpunten te winnen. Je mag niet naar de Olympiade, alleen maar omdat je landgenoot volgens de laatste lijst twee ratingpuntjes meer heeft. En in Bulgarije zijn gevallen bekend van neptoernooien, alleen maar om een schaker te laten stijgen in rating. Het is wachten op het eerste geval van zelfmoord na een spectaculaire ratingdaling. 

Vragen tennissers ook aan elkaar: ‘Zeg, hoeveel ATP-punten heb je eigenlijk?’ Of voetballers na een interland: ‘Hoeveelste staan jullie eigenlijk op de FIFA-ranking?’ Nee, dat doen alleen schakers. In de rationele schaakwereld, waarin overwegend labiele types hunkeren naar objectiviteit als imitatie-houvast van het leven, is de rating de ultieme weerspiegeling van de identiteit. Het zelfbeeld – en beeld dat andere schakers van u hebben - wordt in hoge mate bepaald door de rating. Elke zichzelf respecterende schaker die claimt dat z’n rating hem niet uitmaakt, liegt. 

De Elo-rating werd begin jaren ’60 bedacht door de Hongaarse schaker en natuurkundige Arpad Elo. Hij ontwikkelde een formule waarbij rekening gehouden wordt met onder meer standaardafwijking, normaalverdeling, K-factoren en Z-scores. Deze formule is bijkans moeilijker te begrijpen dan de formule voor de snaartheorie. Om het nog iets lastiger te maken hanteren de verschillende nationale schaakbonden ook nog eens hun eigen systeem. Je eigen, nieuwe rating uitrekenen na een partij is daarom erg lastig. Dat is maar goed ook, anders zouden schakers de hele dag niets anders doen. 

2800 is natuurlijk de heilige graal voor schakers, voor ons normale stervelingen even onbereikbaar als jezelf oraal bevredigen. Tot nu toe zijn slechts dertien schakers die deze Olympus succesvol hebben beklommen. Shakhriyar Mamedyarov was de laatste die zich in dit illustere rijtje voegde. De lijst, op volgorde van hoogst bereikte rating, bestaat verder uit Carlsen, Kasparov, Caruana, Aronian, Topalov, So, Anand, Vachier Lagrave, Nakamura, Kramnik, Grischuk en Giri. De Azerbeidzjaan Teimour Radjabov besloot een halve meter van de top te keren. Hij haalde eind 2012 een rating van 2799,6 en zal zich achteraf wel voor z’n kop kunnen slaan dat hij zich niet voor het eerste de beste open-toernooi inschreef, een partij tegen een patzer won en zich daarna snel ziek meldde.

Giganten als Karpov (2790,9) en Fischer (2789,7) missen dus in dit rijtje van 13. Volgens Kasparov (2856,7) is dit zeker in het geval van Fischer geheel onterecht, omdat hij het in z’n tijd moest doen een gemiddelde tegenstand van rond de 2600 en dus drie keer zo hard moest werken voor ratingwinst. 

Soortgelijke kritiek op het systeem hoor je vaker: De huidige top speelt alleen tegen elkaar, en creëert zijn eigen schaakoligarchie, op veilige ratingafstand van de rest. De laatste tijd is er een tendens de andere kant op zichtbaar: particuliere schaaksponsors kiezen steeds vaker voor het organiseren van spectaculaire open-toernooien. Daaraan doen dan – vooral vanwege het hoge prijzengeld - ook veel toppers mee. Bijvoorbeeld Carlsen, Caruana, Nakamura en Kramnik in de laatste editie van Isle of Man.

Zelfs de bovengenoemde ratinginflatie is in zekere zin een weerspiegeling van de werkelijkheid: het niveau van schaken stijgt zichtbaar, vooral door de toename van het gebruik van computers (met name in de voorbereiding). Maar zoals je vaak ziet wanneer een systeem goed werkt, dan wordt er geflirt met een ander systeem. In dit geval een universele schaakrating, die blitz- rapid en klassiek combineert. Ik zeg: laten we onze zegeningen tellen. Laten we blij zijn dat we niet afhankelijk zijn van manipulatieve lijstjes bedacht door vage sportbestuurders met een dubbele agenda.  

Laten we het Elo-ratingsysteem omarmen. Schakers kunnen zichzelf makkelijk doelen stellen en na elke periode in één keer zien hoe ze het er vanaf hebben gebracht. Met zo’n eerlijk systeem is het lastig de schuld te geven aan iets anders dan jezelf als je weer eens negen ratingpuntjes bent gezakt, hoe pijnlijk ook. Het leven is hard, en je rating is daar een prima reflectie van. 

Benno de Jongh is journalist en schaker, hoewel hij nooit een rating van 2000 heeft bereikt en waarschijnlijk ook nooit zal bereiken. Hij geldt als kenner van het Olifantengambiet en is bezig met een boek over deze onderschatte opening, (werktitel: The Elephant Gambit, A Rare Black Beast with a Proboscis on the Board). Wellicht ten overvloede, maar toch goed om te melden: de meningen van De Jongh zijn in geen geval een reflectie van de mening of het beleid van de toernooiorganisatie. De columns verschijnen op speeldagen rond 3 uur ’s middags op de website.