Elk mens heeft dromen, ook ik. Terwijl ik hier in Groningen door het raam naar buiten staar naar de mistige, grijze lucht, zou ik eigenlijk aan de zuidkust van Italië moeten zitten. In een klein hotelletje, waar ik een van de weinige gasten ben, werk ik ’s ochtends aan mijn roman. ’s Middags eet ik een pasta met verse zeevruchten, die de kok speciaal voor mij heeft bereid. Ik doe een dutje, drink een aantal cocktails in de zon met de andere gasten, schrijf nog een beetje en eet ’s avonds een pasta met salie en botersaus. Ik drink een mooi glas rode wijn, maak een grapje met de ober, met wie ik inmiddels bevriend ben geraakt. ’s Nachts ga ik zwemmen met een plaatselijke schone tussen de rotsen van de Middellandse Zee. Als de temperatuur in Nederland iets aangenamer wordt, keer ik terug en zie ik m’n familie en vrienden weer, die blij zijn me te zien. M’n roman wordt in zeventien talen vertaald en na een uitgebreide wereldtour keer ik tijdens de Hollandse winter weer terug naar dit Italiaans hotel.

undefined 

Zoals we allen weten, en een wijs man ooit zei: ‘Tussen dromen en daden staan wetten en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.’ Of zoals een ander groot denker, een bekende Italiaans/Nederlandse filosoof, het misschien nog wel kernachtiger verwoordde: ‘De meeste dromen zijn bedrog, en als je wakker wordt dan droom je nog.’

De schaker achter de mens heeft dromen van bescheidener aard. Zo wil ik ooit nog een keer een rating van 2100 halen en in een klassieke partij een IM opknopen. Haalbaar? Misschien. Tot slot heb ik nog een derde wens die wellicht wel binnen de mogelijkheden ligt, hoewel ook niet gemakkelijk is. Dat is dat ik tijdens mijn schaakcarrière zoveel mogelijk openingen met dierennamen op het bord wil toveren. Ik ben goed op weg, want laatst in Hoogeveen speelde ik the Vulture (De Gier: 1. d4 Nf6 2. c4 c5 3. d5 Ne4 ). Ik werd er regulier van afgeschoven, maar kan hem in elk geval wegstrepen van het lijstje. En dat is ook wat waard.

Wat ik nog meer reeds ten tonele heb kunnen voeren, met de witte of zwarte stukken? The Elephant Gambit, Orangutan, Black Lion, Hippopotamus, Dragon, Shark, Snake Benoni, Rat, Raptor Attack, Hedgehog en Whale. Het Vierpaardenspel tel ik niet mee, omdat het om meerdere dieren gaat en het bovendien in veel andere talen (Four Knights Game) geen dieropening is. Openingen die naar bepaalde lichaamsdelen van dieren zijn vernoemd, zoals the Monkey’s Bum, staan ook niet op de lijst. Ook the Bird en the Falkbeer zijn wat mij betreft geen zuivere dieropeningen, want vernoemd naar schakende mensen die weer naar niet-schakende dieren zijn vernoemd. Bovendien bestaat een Falkbeer uit twee dieren tegelijkertijd, en valt alleen daarom al af. Ook the Pterodactyl zal ik niet gaan spelen, want aan uitgestorven dieren heb je niets.

Desondanks blijft er een lange lijst dieropeningen over, en ik heb dus nog wel een half schaakleven te gaan. The Penguin, Mad Dog Attack, Canard Opening, Fried Fox Variation, Crab Opening, Kangaroo Defence, Clam Variation, Mongoose Variation, Mosquito Gambit, Wild Bull Defence en Tortoise Opening. Om er maar een paar te noemen. Wat dat allemaal voor openingen zijn? Dat zoekt u zelf maar op.

Hoe die dromen - het halen van 2100 en het spelen van zoveel mogelijk dieropeningen - zich tot elkaar verhouden? Waarschijnlijk niet al te best. Laten we eerlijk zijn: het voordeel van verassende, obscure openingen spelen is grotendeels van psychologische aard. Je zegt: ‘Ik ben onvoorspelbaar en bereid om risico’s te nemen.’ Maar er is meer. Terwijl je tegenstander op zet drie in de denktank duikt heb jij de kans om even een kopje koffie te halen bij de bar. Je loopt rustig een rondje langs de andere borden om te zien wat voor openingen er zoal worden gespeeld, terwijl je uit een ooghoek het gezwoeg van je tegenstander in de gaten houdt. Ander praktisch voordeel is dat je tegenstander direct veel tijd begint te verbruiken en je dit tijdvoordeel vaak tot ver in het middenspel kan behouden. Het nadeel is dat verrassende, obscure openingen – met of zonder dierennamen - vaak erg slecht zijn.

Mijn fascinatie met schaken begon al vroeg. Als jongetje van een jaar of vier zag ik de abstracte magie van de zwart-witte stukken op de 64 velden (of 100 velden, als het bord toevallig omgekeerd lag). In tegenstelling tot mijn andere speelgoed liet dit tenminste nog wat aan de verbeelding over. Het spel werd toen nog iets anders gespeeld: de twee legers veegden elkaar letterlijk van het bord met uitsluitend illegale zetten. Toen ik iets ouder werd zag ik mijn vader en oom aan de keukentafel met elkaar schaken. Die twee waren eigenlijk nooit stil, maar nu zaten ze ineens geboeid naar dat bord met die stukken te staren. Daar moest wel iets fascinerends aan de hand zijn.

Veel later, toen ik serieus begon met schaken, leende ik het ene na het andere schaakboek uit de Openbare Bibliotheek Groningen. Ik had geen coach en geen internet, en dus begon ik maar met het leren van openingen. Op zichzelf een logische gedachte, al zou elke Russische schooljongen er met het liniaal van langs krijgen. Hoe ik die openingen koos? Ik lette vooral op de namen en op de kaft van de boeken. Zo speelde ik in die tijd the Budapest Gambit en the Sveshnikov, min of meer toevallige keuzes. Het had slechter gekund, als je je bedenkt dat veruit de meeste schaakboeken over openingen gaan. Bibliotheken zijn er alleen al volgeschreven over bijvoorbeeld een matige opening als the Albin Countergambit.

Openingen bestuderen doe ik nog steeds. De openingsfase is wat mij betreft het fascinerendste deel van het schaakspel. Je tast je tegenstander af, graaft in je geheugen, het bord staat vol stukken die langzaam tot leven komen; alles is nog mogelijk. Het middenspel is voor mij een kwelling. Daarin moet je rekenen, diep rekenen, en dat kost moeite en tijd. En tja, het eindspel. Ik heb daar wel eens van gehoord. Ik zie het soms bij anderen op het bord, maar zelf bereik ik die fase vrijwel nooit. Zo’n leeg bord, waar de stukken zich eenzaam moeten voelen en je bijkans nog meer moet rekenen dan in het middenspel. Je moet er maar zin in hebben. Als ik beter of gelijk sta na de opening bied ik meestal remise aan om me zo snel mogelijk te kunnen voorbereiden op de volgende opening.

Laat me raden: u bent zo’n geografisch georiënteerde schaker. U bent er eentje die the Scheveningen Sicilian, the Lenigrad Dutch of the Slav speelt. Nee? Dan bent u toch zeker zo’n menselijk geïnspireerde schuiver, die the Botvinnik, the Sveshnikov of the Petrov speelt. U bent zo’n type, toch? Ja hè, u bent zo iemand die niet durft toe te geven dat het schaakbord een grote dierentuin is, net als het leven zelf. Ik geef u dit mee voor het aankomende jaar: verlaat uw comfort zone eens voor een keertje en leg eens een dier op het bord. Het zal lekker smaken, dat beloof ik u.

Benno de Jongh is journalist en schaker, hoewel hij nooit een rating van 2000 heeft bereikt en waarschijnlijk ook nooit zal bereiken. Hij geldt als kenner van het Olifantengambiet en is bezig met een boek over deze onderschatte opening, (werktitel: The Elephant Gambit, A Rare Black Beast with a Proboscis on the Board). Wellicht ten overvloede, maar toch goed om te melden: de meningen van De Jongh zijn in geen geval een reflectie van de mening of het beleid van de toernooiorganisatie. De columns verschijnen op speeldagen rond 3 uur ’s middags op de website.